Informatie voor het bibliotheeknetwerk

Netwerkagenda: interview met Gio van Creij (NOBB) & Boudewijn van der Lecq (Cubiss & SPN)

Nieuwsbericht
Vergelijken
1 februari 2021
In oktober 2020 werd het Bibliotheekconvenant 2020-2023 van kracht. De daarin geformuleerde maatschappelijke uitdagingen en randvoorwaarden vinden hun concrete uitwerking in de Netwerkagenda. In twaalf programmateams komen experts uit het veld samen om binnen elk van deze thema’s stappen te zetten. Deze week is het woord aan Gio van Creij, directeur van de Noord Oost Brabantse Bibliotheken (NOBB), en Boudewijn van der Lecq, programmamanager Jeugd en Onderwijs bij SPN en adviseur bij Cubiss, die zich samen hard maken voor de geletterde samenleving die in de Netwerkagenda een fundamentele rol speelt.
Inhoudsblokken

Woorden worden daden

In haar dagelijkse praktijk als bibliotheekdirecteur ziet Gio van Creij het vaak gebeuren: ook op het gebied van leesbevordering worden allerlei plannen gemaakt, maar de actiefase wordt vaak niet bereikt. Dat wordt met de Netwerkagenda nu anders, hoopt ze. ‘Hopelijk gaat die tijd van beleid creëren nu zijn vruchten afwerpen.’

Gio van Creij & Boudewijn van der Lecq

Daaraan levert Van Creij zelf haar bijdrage als lid van het Netwerkagenda-programmateam dat zich richt op een geletterde samenleving. ‘Ik ben ervan overtuigd dat we kinderen alleen aan het lezen krijgen door samen te werken. We ontwikkelen in deze branche veel mooie instrumenten, zowel op landelijk als lokaal niveau, maar de voedingsbodem is er nog onvoldoende om het ook te laten landen. Neem bijvoorbeeld de pabo waarmee wij een aantal jaren geleden contact zochten, in de hoop dat we gezamenlijk een programma rondom jeugdliteratuur konden opzetten. Het bleek niet te werken: de studenten hadden geen enkele interesse in lezen.’

Hetzelfde geldt voor basis- en middelbare scholen, ziet Van Creij. ‘Vaak is de koepeldirecteur razend enthousiast, maar zodra je aan tafel zit met de lokale directeuren en docenten, stuit je vooral op een gebrek aan tijd en geld om onze programma’s uit te voeren.’

Het is dus maar de vraag of bibliotheken hun instrumenten wel op de juiste manier inzetten. ‘Spreken wij wel de juiste taal? Brengen wij bibliotheken, gezinnen en het onderwijs wel goed samen? Door te sparren met het programmateam realiseerde ik me plotseling: wij richten ons zo op de gezinsaanpak, maar worden onze steeds verder verhippende vestigingen wel zo graag door gezinnen bezocht?’

Kaf van het koren

De boodschap dat Nederland zo snel mogelijk aan het lezen moet worden gebracht, bereikt steeds meer partijen, merkt Van Creij. ‘Het meest recente PISA-onderzoek en het leesoffensief landen, merken we tijdens gesprekken.’

Toch is het niet vreemd dat zo’n boodschap niet direct door scholen in daden wordt omgezet, vergoelijkt programmamanager Jeugd en Onderwijs Boudewijn van der Lecq. ‘Er komt zoveel op docenten en directeuren af. Op de Nationale Onderwijs Tentoonstelling staan stands van Veilig Verkeer Nederland, een vereniging voor nautische geschiedenis en een verkoper van potten en pannen voor schoolkampen. Al die informatie wordt op leerkrachten en hun leerlingen afgevuurd. Zij moeten hun uiterste best doen om daarin het kaf van het koren te scheiden. We moeten het docenten nog makkelijker maken, bijvoorbeeld door lezen te vervlechten met andere vakken. Op die manier kan de bibliotheek scholen via leesconsulenten en mediacoaches ontzorgen, bijvoorbeeld door een collectie samen te stellen en activiteiten te organiseren.’

Toch creëren bibliotheken hun producten nog niet altijd samen met het onderwijs – en dat zou volgens Van Creij en Van der Lecq wel een mooie eerste stap zijn. ‘Als we een nieuw educatief product ontwerpen, moeten het onderwijs en de kinderopvang altijd aan tafel zitten, is ons nieuwe uitgangspunt,’ aldus de Cubiss-adviseur. ‘Op die manier leren we wat we doelgroep nodig heeft, en pakken we de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het slagen van het product.’

Ook bij pabo’s valt nog veel winst te behalen. ‘Daar moeten de docenten van de toekomst al leren wat de bibliotheek allemaal te bieden heeft en hoe die hen kan ontzorgen. We moeten in de hele keten zichtbaar zijn, van kinderopvang tot lerarenopleiding. Alleen zo worden we een vanzelfsprekende partner.’

Op gelijk niveau

Wat zijn de grootste uitdagingen die men op dit onderdeel van de Netwerkagenda te wachten staat? ‘Financiering is razend belangrijk,’ vindt Van der Lecq. ‘Zowel op provinciaal als op gemeentelijk niveau bestaan grote verschillen. Het zou heel mooi zijn als via de Netwerkagenda een gesprek over een even hoge bijdrage door heel Nederland tot stand zou kunnen komen.’

Maar voor een gedegen onderwijssysteem met genoeg aandacht voor lezen is meer nodig. Van der Lecq: ‘Eerder berekende de bibliotheekbranche voor de landelijke politiek dat er een bedrag van negentig miljoen moet worden uitgetrokken om elke onderwijsinstelling, van kinderopvang tot mbo, te voorzien van een gedegen bibliotheek, met goed uitgerust personeel en een sterke collectie. Nu zijn we nog sterk afhankelijk van incidentele financiering, maar samen kunnen we met al die beetjes wel een plan smeden voor de toekomst.’

In die nabije toekomst komt ook vanuit de Netwerkagenda een bedrag van ruim een miljoen vrij. Wat moeten bibliotheken met dat geld gaan doen? ‘Mijn angst is dat iedere bibliotheek gaat proberen aanspraak te maken op het maximale bedrag van tienduizend euro en daarmee een stukje nieuwe collectie gaat bekostigen,’ aldus Van der Lecq. ‘Terwijl we juist niet moeten versnipperen maar samenwerken, door collectief plannen te maken hoe we dat bedrag het best kunnen besteden.’

Daarnaast moet de bibliotheeksector zich ook richten op financiering uit andere hoeken dan die van de C van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. ‘Er komt bijvoorbeeld 210 miljoen euro vrij voor het tegengaan van onderwijsachterstanden, waarbij zelfs expliciet geld is gereserveerd voor de samenwerking met partners. Dat zou de bibliotheek moeten zijn. De Netwerkagenda helpt om zulke geldstromen in kaart te brengen en samen op te trekken om verder te komen.’

Samen optrekken

Financiering is belangrijk, maar het is niet alles, meent Van Creij. ‘Wanneer een actie door geld gedreven is, is de kans groot dat de ontwikkeling stopt zodra het geld op is. Voor mij is het het belangrijkst dat we gezamenlijk optrekken, met bibliotheken, onderwijs en overheden. Alleen zo zorgen we ervoor dat lezen ingebed raakt in onze samenleving. Eerdere initiatieven werden uiteindelijk ingehaald door de dagelijkse werkelijkheid. Nu moeten we strategische allianties ontwikkelen, die ervoor zorgen dat we die financiële middelen op een zinvolle manier kunnen inzetten.’

En dat betekent dat ook ouders moeten aanhaken. ‘We zetten ons vaak in op taalarme gezinnen, omdat we vermoeden dat daar de meeste winst te behalen valt,’ vertelt Van der Lecq. ‘Maar wat te denken van gezinnen met twee hoogopgeleide ouders die veel aan het werk zijn en nauwelijks tegen hun kinderen praten, die niet aan hen voorlezen, die het belang van boeken niet uitleggen? Ook die moeten we bijbrengen wat het belang is van taal en verhalen voor een kind.’

Het is een probleem dat in alle rangen en standen van de samenleving speelt, aldus Van Creij. ‘Op consultatiebureaus zie je dat ouders niet meer praten met hun baby’s, omdat ze te druk bezig zijn met hun telefoon. Terwijl van jongs af aan in gesprek zijn met je kind ontzettend belangrijk is voor de taalontwikkeling.’