Informatie voor het bibliotheeknetwerk

Inkomsten en uitgaven van de openbare bibliotheek

Onderzoeksartikel
Laatst bijgewerkt: 7 november 2023
De uitgaven en de inkomsten van bibliotheken zijn in 2022 fors gestegen ten opzichte van coronajaren 2020 en 2021. Personeel en huisvesting zijn al jaren de grootste kostenposten, terwijl de inkomsten voor het grootste deel uit subsidies en bijdragen van gemeenten bestaan.
Afbeelding
Mensen aan een vergadertafel met computer
Inhoudsblok

Sinds 2018 stijging subsidies en bijdragen

In 2022 bestonden de inkomsten in totaal uit 617,2 miljoen euro, waarvan 95% gerelateerd is aan de bibliotheekfunctie[1] (circa 588,0 miljoen euro). Van de totale inkomsten is 5% niet aan de bibliotheekfunctie gerelateerd, zoals kaartverkoop van bioscopen, musea of theaters. Subsidies zijn verreweg de belangrijkste inkomstenbronnen van bibliotheken. Hoewel het subsidieniveau tussen 2010 en 2017 met 13% is gedaald, bestaat het merendeel van de inkomsten nog uit subsidies en bijdragen (84%). Sinds 2018 is ieder jaar een lichte stijging te zien in de totale inkomsten uit subsidies. Gezamenlijk ontvingen bibliotheken in 2022 voor 492,5 miljoen euro aan subsidies. Gemiddeld ontving een bibliotheekorganisatie in 2022 26,25 euro aan (gemeentelijke) subsidie per inwoner; in 2017 was dit 23,61 euro. De stijging in het totaal aan subsidies gaat echter niet voor alle lokale bibliotheken op: circa één op de tien bibliotheekorganisaties ontving in 2022 minder subsidies dan in 2021. Naast subsidies bestonden de baten uit eigen inkomsten van bibliotheken (77,8 miljoen) en diverse baten zoals rente en sponsoring (17,7 miljoen). In de eigen inkomsten van bibliotheken is het post-corona effect in 2022 duidelijk zichtbaar; deze stegen in 2022 met circa 13% ten opzichte van 2021 (Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023).

[1] Vanaf 2022 is de vraagstelling voor bibliotheken in een gecombineerde instelling aangepast om de gegevens gerelateerd aan de bibliotheekfunctie tegen het totaal af te kunnen zetten. Voorheen werden deze gegevens van bibliotheken ook specifiek uitgevraagd voor de bibliotheekfunctie, maar was er geen zicht op de verhouding tot het totaal en de totstandkoming van de aantallen.

Bron: Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023*.

* Vanaf 2022 is de vraagstelling voor bibliotheken in een gecombineerde instelling aangepast om de inkomsten gerelateerd aan de bibliotheekfunctie tegen het totaal af te kunnen zetten. Voorheen werden de inkomsten van bibliotheken ook specifiek uitgevraagd voor de bibliotheekfunctie, maar was er geen zicht op de verhouding tot het totaal en de totstandkoming van de aantallen.

Voorzichtige verschuiving in de oorsprong van subsidiebudgetten

Het grootste deel van de subsidies voor bibliotheken komt nog steeds uit de cultuurbegroting van de gemeente. Toch is de laatste jaren een voorzichtige verschuiving te zien. Het bereik en de activiteiten van de bibliotheek gaan tegenwoordig verder dan het culturele domein. Bibliotheken verbreden hun dienstverlening naar het sociale domein en gaan ook samenwerkingsverbanden aan met partners als Stichting Lezen en Schrijven, ROC, SeniorWeb en maatschappelijke dienstverleners (Klaren & Van Geest, 2023). Deze verbreding heeft ook effect op de financiering van projecten en programma’s. Steeds vaker is er sprake van aanvullende financiering uit andere beleidsportefeuilles.

Zo is er, zowel op nationaal als lokaal niveau, aanvullende financiële ondersteuning voor de aanpak van laaggeletterdheid en de dienstverlening rondom basisvaardigheden. Circa zeven op de tien bibliotheken ontving in 2022 specifieke financiering van gemeenten voor de dienstverlening rondom basisvaardigheden voor volwassenen; 64% ontving hiervoor financiering vanuit de WEB-middelen die gemeenten krijgen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (Klaren & Van Geest, 2023). Deze aanvullende financiële ondersteuning maakt pilots mogelijk en stimuleert de ontwikkeling van programma’s, zoals de landelijke inkoopregeling Digisterker en het convenant met de Belastingdienst.

Gemeenten investeren in bibliotheken

Gemeenten gaven in 2021 gezamenlijk ruim 2 miljard euro uit aan cultuur. Na de podiumkunsten zijn bibliotheken de grootste kostenpost van de gemeenten: 22% van het budget gaat naar deze instellingen. In 2021 gaven gemeenten aan bibliotheken ruim 444 miljoen euro uit. De uitgaven aan bibliotheken zijn de afgelopen jaren gestegen: van gemiddeld 23 euro per inwoner in 2017 naar 24 euro in 2019 en 25 euro in 2021 (CBS, 2022).

Bron: CBS, 2022.

Bezuinigingen tussen 2010 en 2017

Tussen 2005 en 2010 groeiden de subsidie-inkomsten van openbare bibliotheken aanzienlijk. Vanaf 2010 liep door de economische recessie de omvang van het Gemeentefonds terug. Dat leidde eerst tot een stabilisatie en daarna een tot gevoelige teruggang in de inkomsten. Tussen 2010 en 2017 daalde het subsidieniveau met 13%, waarbij de jaren tussen 2010 en 2014 het grootste effect hadden (Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023). In 2010 had 30% van de bibliotheken te maken met vastgestelde bezuinigingen (Kasperkovitz, 2010). Een jaar later was dit al bijna verdubbeld naar 59% (Kasperkovitz, 2011). Over de periode 2012-2014 kreeg maar liefst driekwart van de bibliotheken met bezuinigingen te maken (Hartveld et al., 2015). Ook na 2014 is een daling in de subsidies zichtbaar tot 2017, al is deze minder groot dan in de voorgaande jaren. De gemeentelijke subsidies daalden in deze jaren met 1 à 2% ten opzichte van het voorgaande jaar. Sinds 2018 stijgen de totale inkomsten uit subsidies jaarlijks, al geldt dit niet voor alle bibliotheken. Zo ontving in 2021 één op de vijf bibliotheekorganisaties minder subsidie dan in 2020 (Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023).

Impact van bezuinigingen

De bezuinigingen op de gemeentelijke subsidies hebben in de afgelopen jaren tot de volgende beleidswijzigingen geleid:

  • Meer samenwerking met sociale partners;
  • Cultureel ondernemerschap en andere mogelijkheden om meer eigen inkomsten te genereren;
  • De terugloop van het personeel;
  • Selectie (en dus reduceren) van de collectie;
  • Daling van het aantal vestigingen, al is dit minder dan verwacht (Hartveld et al., 2015).

Herstel eigen inkomsten na coronaperiode

Naast inkomsten uit subsidie hebben bibliotheken eigen inkomsten: inkomsten uit lidmaatschappen (zoals abonnementsgelden, contributies, leengeld en boetes) en rondom specifieke dienstverlening (zoals activiteiten, mobiele diensten en het verhuren van ruimtes). In 2022 hadden bibliotheken 85,3 miljoen euro aan eigen inkomsten, waarvan 77,8 miljoen euro (91%), gerelateerd aan de bibliotheekfunctie. Hiermee herstellen bibliotheken zich na de coronajaren 2020 en 2021. Als gevolg van de coronamaatregelen daalden hierin de eigen inkomsten van bibliotheken van 80,5 miljoen euro in 2019 naar respectievelijk 68,5 en 68,7 miljoen euro in 2020 en 2021 (Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023).

Bron: Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023*.

* Vanaf 2022 is de vraagstelling voor bibliotheken in een gecombineerde instelling aangepast om de inkomsten gerelateerd aan de bibliotheekfunctie tegen het totaal af te kunnen zetten. Voorheen werden de inkomsten van bibliotheken ook specifiek uitgevraagd voor de bibliotheekfunctie, maar was er geen zicht op de verhouding tot het totaal en de totstandkoming van de aantallen.

Invloed van de coronacrisis op de financiën van de bibliotheek

De coronacrisis, die vanaf half maart 2020 de bibliotheeksector afwisselend in meer en mindere mate beperkte in haar dienstverlening, zorgde ervoor dat vrijwel alle bibliotheken inkomsten misliepen. Acht op de tien bibliotheken misten in 2020 inkomsten uit specifieke dienstverlening (zoals activiteiten) en inkomsten van leners (Van de Burgt & Klaren, 2023). Zo kregen bibliotheken tijdens de sluiting geen vergoedingen voor het reserveren en uitlenen van boeken en andere materialen. Omdat tijdens de dieptepunten van de coronacrisis de bevolking werd afgeraden te straat op te gaan, besloten veel bibliotheken de telaatgelden op te schorten – normaliter tevens een belangrijke inkomstenbron. Ook zegde een zeer klein deel van de leden het bibliotheekabonnement op of besloot men het abonnement niet te verlengen. Daarnaast konden geen activiteiten worden georganiseerd, waardoor geen entreegelden konden worden geïnd (Van der Wal, 2020).

Bijna alle bibliotheken (95%) maakten in het eerste coronajaar 2020 ook extra kosten. In 2021 maakten iets minder bibliotheken extra kosten, omdat zij de investering uit 2020 ook in 2021 konden gebruiken. De meeste extra kosten werden gemaakt rondom personeel, zoals extra maatregelen rondom hygiëne en de bescherming van het personeel met spatschermen, mondkapjes en desinfectiemiddel (81% in 2020). Daarnaast maakten zes op de tien bibliotheken in 2020 extra huisvestingskosten, bijvoorbeeld voor de herinrichting van de bibliotheek. Drie op de tien bibliotheken maakten in 2020 en 2021 extra kosten voor specifieke dienstverlening (bijvoorbeeld voor activiteiten in alternatieve vorm) of automatisering (bijvoorbeeld voor het verbeteren van de digitale dienstverlening). Om het tekort aan inkomsten en de extra kosten op te kunnen vangen, maakte 62% van de bibliotheekorganisaties in 2020 gebruik van financiële steun. De meeste bibliotheken wendden zich hiervoor tot lokale en/of regionale overheden (37%) en/of rijksbrede steun, zoals de NOW of TVL (28%). In 2021 maakt nog maar 36% van de bibliotheekorganisaties gebruik van financiële steun, met name van lokale en/of regionale overheden (29%) (Van de Burgt & Klaren, 2022b).

Subsidies voor POI's

De provinciale ondersteuningsinstellingen (POI’s) ontvangen subsidies van de provincies voor het uitvoeren van de provinciale ondersteuningstaken die wettelijk zijn vastgelegd (Wsob artikel 16). Dit gaat om de distributie van fysieke werken via het interbibliothecaire leenverkeer en de ontwikkeling van innovaties voor de lokale bibliotheken. De totale subsidies op het provinciale niveau bedroegen in 2022 circa 34,3 miljoen euro (Van de Burgt & Klaren, 2023). Deze POI’s voeren naast de wettelijke ondersteuningstaken ook betaalde opdrachten uit voor de openbare bibliotheekorganisaties. Hieronder vallen onder meer ledenadministratie en uitleenregistratie, personeelsadministratie, beleidsadvisering en IT-diensten. Hoeveel deze inkomstenstroom (‘omzet’) bedraagt, is niet voor alle POI’s bekend.

Provinciale subsidiebijdragen in het kader van wettelijke taken (x 1.000 euro) 2018 2019 2020 2021 2022
Drenthe 1.753 1.867 1.926 2.480 2.393
Flevoland 602 655 763 470 481
Friesland 3.062 2.976 2.991 3.300 3.464
Gelderland 4.989 5.116 5.269 6.004 6.106
Groningen 1.975 1.992 2.100 1.948 2.174
Limburg 1.315 1.345 1.370 1.396 1.493
Noord-Brabant 2.610 2.600 2.565 2.719 2.727
Noord-Holland 2.384 2.390 2.592 3.464 3.464
Overijssel 2.512 2.591 2.658 2.704 2.704
Utrecht 2.173 2.178 2.314 2.271 2.831
Zeeland 1.272 1.304 1.431 1.396 1.381
Zuid-Holland 5.043 5.247 4.531 5.008 5.057
Totaal 29.691 29.087 30.511 33.159 34.273

Bron: Van de Burgt & Klaren, 2023.

Personeel grootste kostenpost

Het lastenniveau van de bibliotheekorganisaties houdt gelijke trend met de baten – er is niet of nauwelijks sprake van het vormen of aanspreken van reserves. In 2022 bestonden de lasten in totaal uit circa 616,4 miljoen euro. Van alle lasten is 96% te relateren aan de bibliotheekfunctie[2] (circa 589,6 miljoen euro). Van de totale lasten is 4% van de lasten niet aan de bibliotheekfunctie gerelateerd, zoals kosten gerelateerd aan bioscopen, musea of theaters. De grootste kostenpost is het personeel; 53% van de lasten van bibliotheken bestaat uit kosten voor personeel (313,4 miljoen euro). De post huisvestingskosten is in grootte de tweede kostenpost: 21% van de uitgaven (125,7 miljoen euro) is bestemd voor huisvesting. Sinds 2018 is een stijging zichtbaar in de totale lasten van bibliotheken. Deze stijging komt met name voort uit een stijging van de personeelskosten en hangt nauw samen met de groei die zichtbaar is in het personeelsbestand van de bibliotheken (Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023).

[2] Vanaf 2022 is de vraagstelling voor bibliotheken in een gecombineerde instelling aangepast om de gegevens gerelateerd aan de bibliotheekfunctie tegen het totaal af te kunnen zetten. Voorheen werden deze gegevens van bibliotheken ook specifiek uitgevraagd voor de bibliotheekfunctie, maar was er geen zicht op de verhouding tot het totaal en de totstandkoming van de aantallen.

Aanvullend onderzoek huisvestingskosten per bibliotheeklocatie

Staatssecretaris Uslu heeft in een Kamerbrief op 4 november 2022 aangekondigd het stelsel van openbare bibliotheken de komende jaren te willen versterken (Uslu, 2022). Deze brief was een verdere uitwerking van het streven naar een toekomstgerichte bibliotheek(voorziening) in elke gemeente, zoals eerder aangekondigd in het regeerakkoord. Om dit streven te behalen krijgen gemeenten vanaf 2025 structureel extra geld om in het bibliotheeknetwerk te investeren. Daarnaast komt in 2023 en 2024 al geld beschikbaar om op korte termijn het bibliotheeknetwerk te repareren en versterken. Het geld voor 2023 en 2024 wordt verstrekt via een specifieke regeling (SPUK), waarbij vooral gekeken wordt waar versterking het hardst nodig is. Om een goed beeld te krijgen van de financiële steun die nodig is voor het opzetten of versterken van een vestiging, is begin 2023 een aanvullend onderzoek op de Gegevenslevering Wsob 2021 uitgevoerd waarin huisvestingkosten per specifieke bibliotheeklocatie zijn verzameld. Deze data, die betrekking hebben op 2021, zijn te raadplegen in het databestand 2021 op de pagina Dashboard Bibliotheekstatistiek

Bron: Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023*.

* Vanaf 2022 is de vraagstelling voor bibliotheken in een gecombineerde instelling aangepast om de lasten gerelateerd aan de bibliotheekfunctie tegen het totaal af te kunnen zetten. Voorheen werden de lasten van bibliotheken ook specifiek uitgevraagd voor de bibliotheekfunctie, maar was er geen zicht op de verhouding tot het totaal en de totstandkoming van de aantallen.

Ontwikkeling kostenposten

De grootste relatieve kostendalingen van de afgelopen jaren kwamen voor bij de twee grootste kostenposten: personeel en huisvesting. De bezuinigingen op de gemeentelijke subsidies tot 2017 hebben bijgedragen aan een terugloop van het personeel, een daling van het aantal vestigingen en een krimp van de collectie. Na 2017 groeide het personeelsbestand licht en namen de personeelskosten toe.

In 2022 waren de totale kosten (589,6 miljoen euro) aanzienlijk hoger dan in 2021 (536,4 miljoen euro). De personeelskosten stegen met 11% (van 282,5 naar 313,4 miljoen euro), terwijl de huisvestigingskosten met 3% toenamen (van 121,8 naar 125,7 miljoen euro). Relatief het sterkt stegen de kosten die specifiek te maken hebben met de dienstverlening door de bibliotheek (55%), overige kosten (36%) en kosten voor bestuur en organisatie (16%) (Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023).

Bron: Van de Burgt & Klaren, 2023; CBS, 2023*.

* Vanaf 2022 is de vraagstelling voor bibliotheken in een gecombineerde instelling aangepast om de lasten gerelateerd aan de bibliotheekfunctie tegen het totaal af te kunnen zetten. Voorheen werden de lasten van bibliotheken ook specifiek uitgevraagd voor de bibliotheekfunctie, maar was er geen zicht op de verhouding tot het totaal en de totstandkoming van de aantallen.

Bronnen