Informatie voor het bibliotheeknetwerk

De bibliotheek voor jongeren

Onderzoeksartikel
Laatst bijgewerkt: 13 april 2023
Ook als kinderen de basisschool verlaten, blijft lezen belangrijk voor de woordenschat en taal- en leesvaardigheid. Ondanks de toenemende aandacht voor leesbevordering lopen de leesvaardigheid en leesmotivatie van Nederlandse jongeren sterk terug. Hoe ouder ze worden, hoe minder leesplezier ze beleven en hoe minder ze naar de bibliotheek gaan. Samenwerking volgens landelijke programma’s zoals de Bibliotheek op school kan helpen de strijd aan te gaan met deze terugloop.
Afbeelding
Jongeren in de bibliotheek
Inhoudsblok

Vrijetijdslezen ook na basisschool van groot belang

Kinderen die veel lezen in de vrije tijd hebben daar profijt van: ze hebben een betere woordenschat, Cito-score en leesmotivatie (Bus et al., 1994; Kortlever & Lemmens, 2012; Mol, 2022). Ook na de basisschool blijft vrijetijdslezen belangrijk: de relatie tussen vrijetijdslezen en alle taal- en leesvaardigheden blijft aanwezig tot in de volwassenheid. Voor de woordenschat is de relatie met vrijetijdslezen zelfs sterker voor adolescenten dan voor basisschoolleerlingen. Vrijetijdslezen blijkt een steeds grotere rol te spelen in het aantal woorden dat een scholier kent. Ook voor het technisch leesniveau wordt het verband met vrijetijdslezen sterker naarmate de leerlingen ouder worden (Mol, 2022).

Leesvaardigheidsniveau daalt

Hoewel er de afgelopen jaren meer aandacht is voor leesbevordering, is de leesvaardigheid van Nederlandse jongeren sterk gedaald. Tot 2015 lag het leesvaardigheidsniveau van 15-jarige leerlingen uit Nederland in het internationale PISA-onderzoek nog boven het gemiddelde van de EU. Nederland streeft er net als andere EU-landen naar dat in 2020 maximaal 15% van de leerlingen onvoldoende geletterd is (European Union, 2019). Deze leerlingen kunnen door hun lage taalvaardigheid minder goed functioneren op school en in de maatschappij en lopen een risico op laaggeletterdheid. In PISA-2015 voldeed Nederland met een percentage van 18% voor het eerst niet aan dit streven. Tussen 2015 en 2018 is het aantal leerlingen dat dit niveau niet behaalt verder gestegen, tot 24%. Ook in andere EU-landen werd het streven van 15% in 2018 niet behaald, evenals voorgaande jaren (Gubbels et al., 2019). Vervolgonderzoek laat zien dat dit dalende niveau gepaard gaat met minder leesplezier en een verminderde hoeveelheid tijd die aan lezen wordt besteed. Een gecombineerde en preventieve aanpak wordt aangeraden om het tij te keren (Dood et al., 2020). Tegelijkertijd plaatst het Centraal Planbureau vraagtekens bij de internationale vergelijkingen die in het PISA-onderzoek worden gemaakt. Wanneer andere landen hun score verbeteren of meer landen deelnemen zakt Nederland weliswaar, maar betekent dat niet automatisch dat leerlingen achteruit zijn gegaan. Ook zijn er diverse factoren die een goede vergelijking van de scores over de tijd en tussen landen lastig maken (Verstraten et al., 2022).

Bron: Gubbels et al., 2019.
Wat is onvoldoende geletterd?

Het PISA-onderzoek onderscheidt zes leesvaardigheidsniveaus, waarbij niveau 1 het laagste niveau is en niveau 6 het hoogste niveau. Om goed te kunnen functioneren op school en in de maatschappij, moeten leerlingen volgens het PISA-raamwerk minimaal niveau 2 beheersen. Wie dit niveau niet haalt, kan de volgende zaken niet:

  • Eén of meer stukken informatie vinden;
  • De hoofdgedachte van een tekst bepalen en relaties begrijpen;
  • Betekenis geven aan een deel van een tekst door simpele conclusies te trekken;
  • Vergelijkingen maken met of relaties leggen tussen een tekst en alledaagse kennis.

Onvoldoende geletterd is niet hetzelfde als laaggeletterd of analfabeet. Leerlingen die onder het leesvaardigheidsniveau 2 presteren, lopen wel een risico op laaggeletterdheid (Gubbels et al., 2019).

Basisvaardigheden jongeren lopen terug

De prestaties van leerlingen en studenten lopen op verschillende gebieden steeds verder terug. Het gaat om de domeinen taal, rekenen en burgerschap. Daarin heeft de coronacrisis een belangrijke rol gespeeld: ook het onderwijs op het gebied van deze basisvaardigheden kwam onder druk te staan. de pandemie zorgde ervoor dat deze neergang niet kon worden gestopt. In onder meer Zweden en Ierland heeft men zulke problematische resultaten eerder kunnen ombuigen. Daarvoor is een sterke focus op basisvaardigheden nodig, inclusief een vergroting van de kennis en kunde van leraren. Dat vraagt om een samenwerking van het hele veld: van beleid en wetenschap tot bestuur en school. Op die manier moet het volgens de Inspectie van het Onderwijs mogelijk zijn ook in Nederland binnen twee jaar het tij te keren (Oppers & Zevenbergen, 2022).

Scholieren lezen vooral uit intrinsieke motivatie

Wat leesmotivatie betreft scoren Nederlandse leerlingen beduidend lager dan het internationale gemiddelde (OECD, 2010; Kordes et al., 2012). Nederlands onderzoek toont aan dat de leesmotivatie afneemt naarmate kinderen ouder worden. Toch is 90% van de middelbare scholieren en mbo-studenten van mening dat lezen belangrijk is, met name om de Nederlandse taal te leren (Sikkema, 2021). Ook basisschoolleerlingen lezen voornamelijk vanuit een intrinsieke leesmotivatie, bijvoorbeeld uit nieuwsgierigheid of om op te gaan in een verhaal (DUO Onderwijsonderzoek, 2017a). De meeste jongeren hebben dan ook een positieve of neutrale associatie met lezen als activiteit. Toch vindt 44% van de jongeren het niet leuk om boeken te lezen; 15% heeft er zelfs een hekel aan (Sikkema, 2021).

Bron: Sikkema, 2021.

Hoe ouder, hoe minder leesplezier

Ongeveer de helft van de jongeren van 13 tot 19 jaar leest wekelijks in zijn of haar vrije tijd, bijvoorbeeld een boek, krant, tijdschrift of nieuwssite (Waterloo et al., 2019; Wennekers et al., 2018). Naarmate zij ouder worden, neemt het lezen af. Van de 12- tot 13-jarigen leest 44% wekelijks een boek, tegenover 19% van de 16- tot 17-jarigen (Peters & Van Strien, 2018). Jongeren die geen boeken lezen, geven als belangrijkste redenen dat zij boeken lezen niet leuk vinden of dat zij de voorkeur geven aan andere activiteiten (Peters & van Strien, 2018). Ook uit recent onderzoek blijkt de grote aantrekkingskracht van bijvoorbeeld games, films, series en sociale media op jongeren. Ze geven aan dat het hen minder energie kost op deze manier een verhaal tot zich te nemen. Zelfs jongeren met een hoge leesmotivatie (37%) vinden het bovendien lastig het juiste boek te vinden. Als zij toch het juiste boek hebben gevonden, genieten deze gemotiveerde lezers vooral van een pakkend verhaal en de rust en ontspanning die lezen geeft in de drukke wereld van alledag. Ook geven zij aan dat speciale momenten zijn waarop het extra fijn is om te lezen, bijvoorbeeld tijdens de grote vakantie (Sikkema, 2021).

De leesvoorkeuren van jongeren en jongvolwassenen

Hoe ziet de leeswereld van jongeren en jongvolwassenen eruit? Dat onderzocht Stichting Lezen in een onderzoek onder 1036 jongeren en jongvolwassenen tussen de 12 en 25 jaar. Binnen deze groep vallen drie typen lezers te onderscheiden:

  • Boekmijders (33%): deze groep leest (vrijwel) niet en houdt niet van lezen;
  • Boektwijfelaars (39%): deze groep leest af en toe en met mild enthousiasme;
  • Boekenwurmen (28%): deze groep leest veel en graag.

 

Uit dit onderzoek blijkt dat vier op de tien jongeren en jongvolwassenen wekelijks boeken lezen. Een derde geeft aan nooit een boek te lezen. Met name onder jongens en mbo’ers bevindt zich een relatief grote groep boekmijders. Voor boektwijfelaars zijn een voorkeur voor andere vrijetijdsbestedingen en tijdgebrek de belangrijkste redenen om niet te lezen. De ondervraagde jongeren en jongvolwassenen oordelen overwegend positief over lezen. Een derde vindt lezen saai. Jongeren en jongvolwassenen lezen het liefst boeken uit de genres spanning en avontuur, humor en verfilmde boeken. De boekmijders lezen alle genres minder graag dan de boektwijfelaars en boekenwurmen, behalve humoristische boeken, stripboeken en sportboeken (Stalpers, 2020).

Van vrijwillig naar verplicht lezen

De zogeheten ‘fourth grade slump’, ook wel de 'groep 6-crisis' genoemd, kan verklaren waarom het leesplezier afneemt naarmate kinderen ouder worden. Op de basisschool verschuift de focus steeds meer van leren om te lezen naar lezen om te leren. De teksten worden complexer en abstracter, waardoor de kans op negatieve leeservaringen toeneemt (Chall & Jacobs, 2003). De overgang van basisschool naar voortgezet onderwijs brengt ook de verschuiving van het vrijwillige naar het verplichte lezen met zich mee. De jongeren moeten steeds vaker een boek lezen voor school, een presentatie geven over een boek of een boekverslag schrijven en mogen minder vaak een zelf uitgezocht boek lezen op school (Huysmans, 2013). Met name minder vaardige lezers krijgen in deze periode minder plezier in lezen (Nielen & Bus, 2016). De grootste belemmering die vmbo-docenten ervaren om het lezen te bevorderen, is dat hun leerlingen lezen ‘suf’ vinden (DUO Onderwijsonderzoek, 2017b). Zie ook de Leesmonitor voor meer informatie over leesplezier.

De zeven pijlers van onderwijs in begrijpend lezen

Zorgen dat kinderen met begrip kunnen lezen is misschien wel een de belangrijkste opdrachten van het onderwijs. Zonder deze vaardigheid zijn kinderen niet in staat te leren van teksten. Daardoor kunnen zij niet alleen onvoldoende meedoen op school, maar kunnen ze ook niet voluit deelnemen aan de huidige informatiesamenleving. Maar wat is leesbegrip eigenlijk? Hoe komt het tot stand? En hoe kunnen leraren het leesbegrip van hun leerlingen bevorderen? Op die vragen geeft de publicatie De zeven pijlers van onderwijs in begrijpend lezen van Stichting Lezen antwoord. Belangrijk is bijvoorbeeld om leerlingen kennis van woorden en de opbouw van teksten bij te brengen en lees- en schrijfonderwijs met elkaar te combineren. Ook is het belangrijk te discussiëren over teksten en te zorgen voor een motiverende leesomgeving (Houtveen & Van Steensel, 2022).

Leesmonitor

De Leesmonitor vertaalt beschikbare (onderzoeks)kennis over lezen, leesbevordering en literatuureducatie naar een breder publiek. Aan de hand van zeven thema’s komen de belangrijkste aandachtsgebieden binnen leesbevordering en literatuureducatie aan bod: cultuur, gedrag, motivatie, vaardigheid, leesbevordering, literatuureducatie en digitalisering. De Leesmonitor is een initiatief van Stichting Lezen, het kennis- en expertisecentrum voor leesbevordering en literatuureducatie. Op de Leesmonitor bundelt Stichting Lezen relevante onderzoekskennis om een representatief beeld te schetsen voor Nederlandse kinderen en volwassenen. Deze kennis is afkomstig uit publicaties van Stichting Lezen, maar ook van onderzoeksinstituten, marktonderzoeksbureaus, universiteiten, wetenschappelijke tijdschriften en andere instanties uit het veld die onderzoek initiëren, zoals de KB.

Leesbevordering als kernfunctie

Alle bibliotheken tellen in totaal bijna 982 duizend leden van 12 tot en met 18 jaar. Nederland telt circa 1,4 miljoen kinderen van deze leeftijd (CBS, 2022), waarvan 1,37 miljoen in het werkgebied van de openbare bibliotheken. Gemiddeld zijn zeven op de tien kinderen van 12 tot en met 18 jaar in het werkgebied lid van de bibliotheek (982 duizend, 72%). Hiervan is 40% actief lid: zij hebben in het schooljaar 2021-2022 minimaal één keer fysiek materiaal geleend. (Klaren & van de Burgt) 

Om kinderen en jongeren onder de 18 jaar te stimuleren gebruik te maken van de bibliotheek, kunnen zij in de meeste bibliotheken gratis lid worden. Vanaf 1 juli 2022 geldt dat voor alle bibliotheken (Rijksoverheid, 2022). Dit sluit tevens aan bij het feit dat ‘het bevorderen van lezen en het laten kennismaken met literatuur’ expliciet is opgenomen als kernfunctie van de bibliotheek in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob, artikel 5).

Oproep tot leesbevordering: Leesoffensief en Bibliotheekconvenant

Leesvordering staat hoog op de agenda. Zo deden de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad in 2019 een oproep tot een heus leesoffensief. Bibliotheken moeten volgens dit document een leescultuur tot stand weten te brengen die wordt gedragen door leesbevorderaars en -specialisten (Raad voor Cultuur & Onderwijsraad, 2019). Hiertoe werden subsidies om deze zaken te bekostigen verhoogd (Raad voor Cultuur, 2020). Daarnaast neemt leesbevordering een belangrijke plaats in in het Bibliotheekconvenant 2020-2023, dat op 1 oktober 2020 werd ondertekend. Daarin wordt leesbevordering genoemd als een van de drie maatschappelijke opgaven waaraan de komende tijd in gezamenlijkheid wordt gewerkt. Zo komt er extra aandacht voor jongens, vmbo'ers en jongeren met een meertalige achtergrond, omdat zij vaak de meeste moeite hebben met lezen. Bibliotheken die hun collecties, expertise en activiteiten voor deze doelgroepen willen uitbreiden, kunnen hiervoor een financiële bijdrage ontvangen via de subsidieregeling Leesoffensief (VOB et al., 2020).

Hoe ouder, hoe minder naar de bibliotheek

Circa één op de drie leerlingen in het voortgezet onderwijs komt minimaal één keer per maand in de bibliotheek (DUO Onderwijsonderzoek, 2017a; Peters en Van Strien, 2018). Hoe ouder de jongeren, hoe minder vaak zij in de bibliotheek komen (Peters en Van Strien, 2018; Probiblio, 2017). Jongeren die de bibliotheek nooit bezoeken, lezen geen boeken, halen of lenen hun boeken ergens anders en/of vinden het saai in de bibliotheek (Peters & van Strien, 2018). Jongeren associëren de bibliotheek vooral met boeken en informatie, maar ook met rust en stilte (Probiblio, 2017; TwinQ, 2018). Ze bezoeken de bibliotheek om boeken te lenen of terug te brengen en minder om andere activiteiten te ondernemen, zoals lezen of studeren. Iets oudere jongeren (16+) gebruiken de bibliotheek voornamelijk als plek om te studeren, leren of huiswerk te maken (Peters & van Strien, 2018).

Bron: Peters & van Strien, 2018.

Diverse dienstverlening aan jeugd

De dienstverlening van de bibliotheken aan jongeren van 12 tot en met 18 jaar is divers. Landelijk is het doel gesteld de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van de jeugd te versterken door hun vaardigheden op het gebied van taal, lezen en media te ontwikkelen. Dit versterkt de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van jongeren. Daar dragen bibliotheken op verschillende manieren aan bij, zoals met de fysieke jeugd- en young adult-collectie, e-books voor jeugd en informatie voor werkstukken en presentaties. Daarnaast organiseert de bibliotheek activiteiten, kunnen jongeren terecht op Jeugdbibliotheek.nl en wordt er samengewerkt met scholen, bijvoorbeeld via landelijke programma's als de Bibliotheek op school.

Samenwerking met onderwijs primair gericht op vmbo

Jaarlijks brengt de KB de samenwerking met het voortgezet onderwijs in kaart. Zo ook in het schooljaar van 2021 – 2022. Van alle openbare bibliotheken in Nederland met een schoolvestiging voor het voortgezet onderwijs in het werkgebied werken 119 bibliotheken (88%) samen met het voortgezet onderwijs. In totaal wordt met 829 schoollocaties samengewerkt: 43% van alle schoollocaties in het werkgebied van de bibliotheken. De samenwerking is vooral gericht op het onderwijs op vmbo-niveau, maar ook met praktijkonderwijs, havo- en vwo-niveau wordt samengewerkt. De bibliotheken die deelnamen aan het onderzoek verzorgen activiteiten en programma’s op het gebied van leesbevordering, informatievaardigheden en digitale geletterdheid. (Klaren & van de Burgt, 2023)

Personele bezetting grootste knelpunt bij samenwerking

Bij veel bibliotheken is meer tijd nodig om de samenwerking met het voortgezet onderwijs te versterken. Bijna de helft van de bibliotheken ervaart de personele bezetting als één van de grootste knelpunten bij de samenwerking met het voortgezet onderwijs (45%). Deze bibliotheken zijn vanwege de personele bezetting gedwongen keuzes te maken met betrekking tot de samenwerking (67%), zijn niet in staat alle onderdelen in de samenwerking evenveel aandacht te geven (26%) en/of werkt vanwege de personele bezetting met minder scholen dan gewenst (22%).

Ook voldoende beleidsprioriteit hebben bij het onderwijs (35%), en het beschikken over voldoende financiering (32%) zijn vaak benoemde knelpunten. Eén op de drie bibliotheken heeft het gevoel dat de samenwerking met het voortgezet onderwijs onvoldoende geborgd wordt (32%). Een stijging ten opzichte van vorig schooljaar toen 18% van de bibliotheken dit punt aanstipte als één van de drie grootste knelpunten van de samenwerking. (Klaren & van de Burgt, 2023)

Samenwerking volgens landelijke programmalijn

Naast de reguliere samenwerking werken veel bibliotheken ook samen met het onderwijs volgens landelijke programmalijnen, zoals de aanpak de Bibliotheek op school. Deze aanpak maakt deel uit van een doorgaande lijn binnen het OCW-programma Tel mee met Taal. BoekStart vormt het begin van deze beleidslijn, gevolgd door de Bibliotheek op school basisonderwijs en voortgezet onderwijs. De aanpak is ontwikkeld en ingezet door Stichting Lezen en de KB, als onderdeel van Kunst van Lezen. Het doel is om op basis van een aantal vastgestelde bouwstenen samen met scholen de leesmotivatie, taal- en informatievaardigheden van leerlingen te verbeteren. Bibliotheken, scholen en gemeenten werken op strategisch niveau structureel samen aan de taalontwikkeling, leesbevordering en mediawijsheid van kinderen en jongeren.

De Bibliotheek op school bereikt 131 duizend leerlingen

Naast de reguliere samenwerking werken veel bibliotheken ook samen met het voortgezet onderwijs volgens landelijke programmalijnen. De meest voorkomende is de Bibliotheek op school. Met deze aanpak, ontwikkeld en ingezet door Stichting Lezen en de KB, als onderdeel van Kunst van Lezen, zorgen bibliotheek en school samen voor een verbetering van de leesmotivatie en taal- en informatievaardigheden. (Klaren & van de Burgt, 2023) Kunst van Lezen startte in 2013 met de ontwikkeling van de aanpak de Bibliotheek op school voor het voortgezet onderwijs. De focus lag daarbij van meet af aan op het vmbo.

In totaal werd in het schooljaar 2021-2022 met 260 schoolvestigingen samengewerkt volgens de aanpak de Bibliotheek op school. Daarmee zijn circa 131 duizend leerlingen bereikt. In veel gevallen ging het om vmbo-onderwijs (Klaren & Van de Burgt, 2023). Naast de samenwerking met vmbo-scholen zijn in 2017 de eerste pilots op havo/vwo-scholen gestart. Medio 2018 zijn enkele nieuwe pilots begonnen, allemaal geconcentreerd rondom Lezen voor de Lijst. In het najaar van 2018 werd het leerlingendeel van Lezen voor de Lijst geïntegreerd in Jeugdbibliotheek.nl (Langendonk & Van Dalen, 2019).

Lezen voor de Lijst

Lezen voor de Lijst is een didactische aanpak voor het fictie- en literatuuronderwijs in het voortgezet onderwijs. De kerngedachte is dat literatuur lezen, begrijpen en interpreteren aangeleerd kan worden. Literaire competentie, het vermogen om literatuur te lezen, is niet aangeboren, maar moet stapsgewijs ontwikkeld worden. Met Lezen voor de Lijst ontwikkelen de literaire competenties van leerlingen door hen boeken te laten lezen die aansluiten bij hun leesniveau en hen te stimuleren telkens een niveau hoger te gaan lezen. Via de Luisterbieb zijn ook luisterboeken beschikbaar onder de noemer Luisteren voor de Lijst.

Effecten de Bibliotheek op school positief

Uit onderzoek naar de effecten van de aanpak Bibliotheek op school blijkt dat het landelijke leesbevorderingsprogramma effectief is in de strijd tegen laaggeletterdheid. Kinderen op basisscholen die de aanpak volgen, lezen meer en hebben een betere leesvaardigheid dan kinderen op scholen waar geen speciale aandacht is voor de boekencollectie. Zo scoren de leerlingen op scholen die deelnemen aan de Bibliotheek op school significant hoger op begrijpend lezen dan leerlingen op andere scholen (Nielen & Bus, 2016). Middelbare scholieren profiteren voor hun leesvaardigheid sterker van leesbevorderingsprogramma’s dan basisscholieren. Zwakke lezers gaan op hun leesmotivatie weer sterker vooruit dan gemiddelde lezers. Dat is goed nieuws, omdat er in het praktijkonderwijs en het vmbo veel laaggeletterden zijn. Zij kunnen in het bijzonder profiteren van dergelijke interventies (Van Steensel et al., 2016).

Effecten zichtbaar met Monitor de Bibliotheek op school

Ook het mbo kent een Monitor voor de Bibliotheek op school. Deze is onderverdeeld in vragen voor studenten, docenten en de bibliotheek. In de Monitor wordt ook ingegaan op de mate waarin de Bibliotheek op school wordt ingezet en de effecten die dit heeft op het leesgedrag van de leerlingen. Zo beleven vmbo-leerlingen met een mediatheek op school meer leesplezier en lezen zij vaker dan leerlingen op scholen zonder mediatheek. Op scholen waar de bibliotheek leesbevorderingsactiviteiten uitvoert, lezen leerlingen vaker thuis een boek en gaan zij vaker naar de openbare bibliotheek dan op andere scholen. De meest voorkomende leesbevorderende activiteiten door docenten in het mbo zijn het geven van boekentips aan studenten (61%), gevolgd door de studenten met elkaar in gesprek brengen over boeken (50%) en voorlezen (46%). Bijna de helft van de deelnemende onderwijsinstellingen heeft een taalbeleidsplan (44%); slechts 22% geeft aan te werken met een leesplan. Op 78% van de scholen is een taalcoördinator aanwezig (Donkers & Mens, 2020; Heesterbeek & Hartkamp, 2020).

Effectiviteit verschilt per doelgroep

Toch moeten bij de effectiviteit van de Bibliotheek op school ook kanttekeningen worden geplaatst. Zo lezen leerlingen in hogere leerjaren minder, minder graag, halen ze minder boeken bij de bibliotheek op school en zijn minder positief over de schoolbibliotheek. Ook vinden meisjes vinden lezen veel leuker dan jongens en lezen ze ook meer (Kleijnen, 2016; Heesterbeek & Hartkamp, 2020). Uit onderzoek blijkt bovendien dat de methode van de Bibliotheek op school voor het basisonderwijs niet zonder aanpassingen kan worden toegepast op het vmbo. Vmbo-scholen die deelnemen aan de Bibliotheek op school hebben weliswaar meer aandacht voor lezen, maar de leesmotivatie en leesfrequentie gaan alleen omhoog als de leerlingen al gewillige lezers zijn. Op het vmbo is waarschijnlijk intensievere ondersteuning nodig om het programma te doen slagen (Van der Sande et al., 2019).

Bronnen